Vragen voor leesgroepen

Vragen voor persoonlijke reflectie en groepsgesprek bij Het meisje, de draak en de dominee

Vragen voor persoonlijke reflectie en groepsgesprek bij Het meisje, de draak en de dominee

 

Onderstaande vragen zijn bedoeld als hulpmiddel om te reflecteren op de thema’s en ervaringen die in het boek aan de orde komen, persoonlijk of in een groep (bijvoorbeeld een leeskring).

 

Aanwijzingen voor het gebruik:

  • ‘Spoiler alert’: de vragen gaan over de inhoud van het boek en veronderstellen dat de bijbehorende hoofdstukken zijn gelezen. Het verdient daarom aanbeveling om pas na lezing de vraag/vragen te behandelen.
  • De vetgedrukte vragen zijn bedoeld voor begrip en analyse van wat er gebeurt in het hoofdstuk en voor interpretatie van bepaalde passages. Deze vragen zijn meer algemeen en geschikt voor gebruik in een groep. De overige vragen zijn bedoeld voor meer verdieping en reflectie. Deze vragen leggen vaker de verbinding met het leven van de lezer zelf. Ze zijn geschikt voor persoonlijk gebruik en gebruik in een groep waar er een zekere mate van vertrouwdheid en veiligheid tussen de deelnemers is gegroeid. Een groepsleider kan er uiteraard ook voor kiezen af en toe een vraag daarvan aan de vetgedrukte toe te voegen.

Hoofdstuk 1:

  1. Het boek heet ‘Het meisje, de draak en de dominee’. Ben je die karakters al tegengekomen?
  2. De perspectiefwisselingen gaan tussen verschillende tijdspannes. Hoe oud is Anna in die verschillende perioden, denk je?
  3. Wat zou je nu beschrijven als het hoofdthema van het boek op basis van dit hoofdstuk?
  4. Heeft iemand wel eens hardop in jouw bijzijn voor jou gebeden? In welke situatie gebeurde dat? Vond je die ervaring overwegend positief of negatief? Wat maakte dat je dat zo ervoer?
  5. Verhuizen hoort bij de top tien van ‘life events’, gebeurtenissen die grote impact op je leven hebben. Wat herinner jij je nog van je eerste (bewust meegemaakte) verhuizing?

 

Hoofdstuk 2:

  1. Herken je iets van de twee christelijke werelden die Anna beschrijft? Zit er een waardeoordeel in volgens jou?
  2. Weet jij nog iets van schoolpleinspelletjes van vroeger? Welke sociale dynamieken speelden daarin mee? Wat deed jij meestal?
  3. Heb jij een godsdienstige opvoeding gehad? Met welke christelijke traditie ben jij bekend?
  4. Hoe reageer jij op de uitspraak ‘God houdt van jou’?

 

Hoofdstuk 3:

  1. Je volgt de gedachten van Anna behoorlijk gedetailleerd. En ze denkt veel. Begin je patronen te herkennen? Wat is haar grootste worsteling, denk je?
  2. Herken je de dynamiek van het schoolplein? Wat was jouw positie toen?
  3. In hoeverre speelt het ‘ergens bij willen horen’ nog steeds een rol in jouw leven?
  4. Anna’s ouders probeerden een nieuwe huisregel in te voeren toen de kinderen al tieners waren, het hardop bidden aan tafel. Reflecteer eens op je eigen ontvangen opvoeding en/of op de uitspraak ‘jong geleerd is oud gedaan’.

 

Hoofdstuk 4:

  1. Heb je Anna al beter leren kennen? Hoe zou je haar karakter omschrijven?
  2. In hoeverre heb je hoogte gekregen van Anna’s geloofsleven tot nu toe?
  3. Anna trekt conclusies uit het Bijbelboek Habakuk die weinig meer te maken hebben met haar studie theologie, maar veel met haar persoonlijke zoektocht. Kun je meekomen in haar beschouwingen? Wat vind je van haar conclusies?
  4. Welke herinneringen komen bij jou als eerste naar boven als je denkt aan je eigen studententijd of de tijd dat je voor het eerst op jezelf ging wonen?
  5. Welke ervaring of gedachten heb jij met betrekking tot gebed en gebedsverhoring in het bijzonder?
  6. Heb jij een les gevonden in de Bijbel waarvan de impact groot is geweest? Wil je die delen?

 

Hoofdstuk 5:

  1. Op welk punt haakt Anna af in de workshop? Wat is daarvan de voornaamste oorzaak, denk je?
  2. Wanneer is er volgens jou sprake van manipulatie in een groepsbijeenkomst?
  3. Welke schoolangst had jij vroeger?
  4. (Christelijke) conferenties en festivals zijn wereldjes op zichzelf met een eigen dynamiek. De één gaat graag, de ander blijft er verre van. Leg elkaar je standpunt eens uit.

 

Hoofdstuk 6:

  1. Het voorbeeld van de ontwikkeling van wiegje, naar kinderbed naar groot ledikant zegt iets over elkaar opvolgende denkbeelden: van onvolwassen naar meer volwassen. Wanneer is dit een gezonde duiding en wanneer wordt het veroordelend?
  2. Groepsprocessen spelen een grote rol in het leven van Anna, op de basisschool, in het studentenleven en kerkelijk. Er buiten staan en er bij willen horen roepen grote vragen op: Tot welke prijs? Waar hoor ik? Wat vind ik? Wie ben ik? Probeer dit thema eens te doordenken.
  3. Heb je weleens het gevoel gehad dat je moest concurreren met het werk van je ouders? Of nu je zelf ouder bent, herken je die valkuil?
  4. Wanneer heb je zelf ooit een veiligere keuze gemaakt die je meer overzicht over je toekomst gaf ten koste van een avontuurlijkere keuze? Weet je de afwegingen nog? Heb je er nu spijt van of sta je er nog steeds achter?

 

Hoofdstuk 7:

  1. Waar staat de draak voor, denk je?
  2. Denk en/of praat eens door over het beeld dat Anna schetst van Jezus, haar interpretatie van verzoening, hoe dat vorm gekregen heeft in haar hoofd, enzovoort. Hoe beïnvloedt je persoonlijke geschiedenis je levensovertuigingen of geloof?
  3. ‘Wat anderen is overkomen is veel erger dan wat mij is overkomen.’ Dat is een gedachte die verschillende keren terugkomt bij Anna. Ben je het met haar eens?
  4. Psychologische hulp wordt steeds minder een taboe. Heb jij zelf ook wel eens dergelijke hulp gehad? Wat maakte dat je de stap nam om die te zoeken? Wat heeft jou daarin geholpen? Speelt er op dit moment in je leven iets waar je eens met iemand over zou willen sparren?
  5. Een vriendengroep waarin je jezelf kunt zijn is goud waard. Wat maakt dat je wel of toch niet tere persoonlijke dingen durft te delen in de groep?
  6. Stel, Anna zou jou in vertrouwen nemen en jou haar nare herinnering aan die dag op de boot vertellen zoals je het in dit hoofdstuk las. Wat zou je tegen haar zeggen?

 

Hoofdstuk 8:

  1. Heb jij je ooit gerealiseerd hoe kwetsend een waaromvraag kan zijn?
  2. Jobs vrienden zien lijden als een straf van God. Is dat een manier van denken die jou bekend voorkomt?
  3. Aan het begin van het boek vertelt Anna over de draaikolken waarin haar gedachten terecht komen, de duizenden driesprongen die kiezen tot een onmogelijkheid maken. In bed bij haar ouders zien we het beeld van de vlinder die zich doodvliegt. Wat vind je van dit beeld?
  4. Beschrijf eens in eigen woorden de moeite die Anna heeft met waaromvragen.
  5. Is schoolkeuze met het oog op identiteit, methode of vanwege jouw behoeften een issue geweest in jouw jeugd? Zou je achteraf bezien dezelfde keuzes gemaakt hebben als jij het voor het zeggen had?
  6. In hoeverre is het verhaal van Job een ver-van-je-bed-show en in hoeverre kun je je juist wel in Job verplaatsen, of in een andere figuur uit het verhaal?

 

Hoofdstuk 9:

  1. Seks hoort bij stiekem/vies/geheimzinnig of bij bijzonder/speciaal/liefde. Hoe ben jij hiermee opgegroeid? Welke had de overhand?
  2. Herken je die momenten dat de eenzaamheid je als een kat bespringt om op je te gaan liggen? Laat je het gebeuren en doorleef je die gevoelens of verdring je ze liever? Hoe ga jij met die momenten om?

 

Hoofdstuk 10:

  1. Anna is constant aan het denken, maar kan niet over haar worstelingen praten. Vaak zien we hoe moeilijk het voor de omgeving is om tot degene met problemen door te dringen. Maar hoe moeilijk is het als je wel wilt praten maar niet kunt?
  2. Herken je de blaming the victim manier van denken? We doen het vaker en sneller dan we denken. Ken je een voorbeeld van een slachtoffer dat zelf medeverantwoordelijk werd gemaakt voor een nare ervaring terwijl diegene dat niet was? Hoe tackel je deze manier van denken/praten?
  3. Is het in onze tijd makkelijker om uit de kast te komen of een jeugdtrauma te delen dan vroeger? Waarom wel of niet?
  4. Lukt het jou om je frustraties, onmacht of woede kwijt te kunnen? Hoe werkt dat bij jou?
  5. Hoe open is jouw relatie met jouw ouders (geweest)?

 

Hoofdstuk 11:

  1. Bevriezen is een terugkerend patroon in Anna’s leven. Welke nieuwe dimensie wordt er aan het bevriezen toegevoegd als je kijkt naar wat er in de speeltuin en op de filmavond gebeurde? 
  2. Is de vraag naar de zin van het lijden er een die jou bezighoudt? Wat is jouw antwoord?
  3. Herken je de ‘antwoorden’ op de theodicee-vraag naar het lijden? Welke helpt jou en welke irriteert?
  4. Welke rol speelt God voor jou in de aanwezigheid van lijden? Hoe ga jij ermee om?
  5. Vaak is er ergens in je tienertijd of adolescentie een moment dat je beseft dat je een keuze moet maken, zeker wat betreft het geloof. Wat was voor jou een beslissend moment dat je er zelfstandig voor koos om ergens mee te breken of op eigen wijze in de traditie voort te gaan?
  6. Heb jij weleens een film gezien die je persoonlijk zo raakte dat je er van slag van raakte? Hoe heb je dat verwerkt?

 

Hoofstuk 12:

  1. Stelling: ieder mens moet zelf een antwoord geven op de waaromvraag.
  2. In hoeverre is Anna’s conclusie om te zoeken naar de storm omdat God daar te vinden moet zijn tegenstrijdig met haar eerdere bevindingen rond Habakuk (in hoofdstuk 4 bidt ze voortdurend of de storm weggehaald kan worden of dat zij uit de storm gehaald kan worden)?
  3. ‘Dat ik niet pas, past blijkbaar bij mij.’ Anna zegt het over haar geestelijke ligging als dominee. Waar haar leven eerst draait om ‘het erbij willen horen’, klinkt hier juist een omarming van haar anders zijn in haar woorden door. Op welke persoonlijkheidstrek van jezelf ben jij best wel een beetje trots?
  4. Zoeken naar het waarom van het lijden dat je overkomt, leidt alleen maar tot menselijke redenaties die uiteindelijk geen bevredigend antwoord geven. Toch ontkomen we er niet aan om een manier te vinden met ons lijden om te gaan. Welke manier heeft Anna in dit hoofdstuk ontwikkeld? Kun je daar iets mee?
  5. Waar was God toen dat hele erge gebeurde? Het is een repeterende vraag van alle eeuwen. Stelling: een betere vraag is of jouw lijden voldoende reden is om van God afscheid te nemen of dat je er toch op vertrouwt dat God er, hoe onbegrijpelijk dan ook, bij is.

 

Hoofdstuk 13:

  1. Vechten, vluchten, bevriezen. Herken je het waardeoordeel dat de eerste twee ‘beter’ zijn? Wat is jouw eerste reactie?
  2. Heb jij weleens een inzicht opgedaan dat jou enorm opluchtte? Wat was dat?
  3. Geloof jij in bovennatuurlijke genezing? Waarom wel/niet? Wat vind je van Anna’s vasthouden aan haar sympathie voor beide tegengestelde posities ten opzichte van gebedsgenezing?
  4. Anna kiest er steeds meer voor om zich in haar eigen wereldje terug te trekken. Eenzaamheid, schaamte en onderdrukking van wat zich in haar binnenste roert zijn de gevolgen. Het vloeit voort uit het ‘bevriezen’ als reactie op wat er met haar is gebeurd. Had het anders gekund? Hoe had het dan moeten gaan?

 

Hoofdstuk 14:

  1. Het is Anna gelukt uit het patroon van bevriezen (negeren) te stappen en anders op haar pestkoppen te reageren. Wat levert de woede haar op? Verandert er nu iets in haar, denk je?
  2. In hoeverre moeten ouders rekening houden met de hype van het moment en de gewoontes van de klas/groep?
  3. Als je gepest wordt, kun je daar op verschillende manieren mee omgaan. Anna krijgt van haar ouders het advies om het te negeren of om fysiek terug te slaan. Welke manieren zijn er nog meer? Wat maakt dat een manier wel of niet ‘werkt’?
  4. Voor Anna wordt de kern van het christelijk geloof ineens helder en ze lijkt het zich te kunnen toe-eigenen: Jezus is de deur die voor haar de weg tot God heeft vrijgemaakt. Hoe zou jij de kern van het christelijk geloof omschrijven? Heb je dat ook persoonlijk zo ervaren?

 

Hoofdstuk 15:

  1. ‘Controle is een illusie, maar één waar ik maar moeilijk afscheid van kan nemen.’ Dit is een soort kernzin in het boek. Wat gebeurt er in Anna tijdens de bijeenkomst op Opwekking? Kun je Job en Habakuk hier aan koppelen?
  2. Anna wil zo veel mogelijk controle in haar leven houden en dat uit zich op ongezonde manieren. Ze heeft geleerd dat beter met jezelf omgaan begint met inzicht, voelen wat je lijf zegt en medelijden hebben met jezelf. Zijn dit wat jou betreft vooral oneliners uit de tijdschriften of heb je zelf ook dergelijke lessen geleerd?
  3. De oproep van de spreker was om de zelfbedachte teddybeer-god die in je broekzak past weg te gooien en te knielen voor de God die mens, verminkt en vermoord wilde worden. Herken je iets van dit contrast tussen twee manieren waarop je naar God kunt kijken?
  4. Hoewel ook deze spreker in de tent gebruik maakt van een bepaald charisma en van nazorgteams, voelt Anna hier geen ambivalentie zoals bij de bijeenkomst met de gebedsgenezer in hoofdstuk 13. Wat maakt dat dit niet zo dubbel door Anna wordt ervaren?

 

Hoofdstuk 16:

  1. De draak roert zich hevig bij Nummer Twee. Waar staat de draak symbool voor (zie ook het vorige hoofdstuk)?
  2. Waar is de draak ontstaan, denk je?
  3. Sommige gevoelens zijn zo overweldigend dat je ze het liefst meteen de kop in wilt drukken om ze maar niet te hoeven toelaten, te hoeven doorleven. Je bent te bang dat je het niet aan kunt. Veel mensen gebruiken er iets tegen. Herken jij deze angst? Zo ja, wat doe jij ertegen? Zo nee, wat denk je dat anderen met dergelijke angsten het beste kan helpen, zonder dat de bijwerkingen uiteindelijk schadelijker zijn?
  4. Wat doe jij als je moeilijk in slaap komt?
  5. Ben jij wel eens bang geweest van je eigen gedrag?

 

Hoofdstuk 17:

  1. Wat wil Anna bereiken met het gesprek met haar ouders, denk je? En wat heeft dit gesprek Anna daadwerkelijk opgeleverd?
  2. Welke rol spelen het meisje en de draak in Anna’s gesprek met haar ouders?
  3. Herken je iets van de gelatenheid van de jonge meiden van tegenwoordig die al niet meer durven hopen dat je kunt uitgaan zonder een keer met ongewenste intimiteiten geconfronteerd te worden? Wat doet dat met Anna? Wat doet dat met jou?
  4. Anna houdt ervan om met lastige vragen een woordgevecht te beginnen met mevrouw De Vries. Tegenstrijdigheden in de Bijbel en een vrouwonvriendelijke tekst geven haar daar ammunitie voor. Deze Bijbelteksten maken het er niet makkelijker op de Bijbel als gezaghebbend voor deze tijd te zien. Het zijn ook onderwerpen waarbij je al gauw in een uiterste positie terecht komt: of het conservatieve standpunt zoals van mevrouw De Vries of een afwijzing van de Bijbel als serieuze bron van kennis en ethiek. Is er ook een serieuze en overtuigende middenpositie denkbaar? Hoe zou die eruit kunnen zien?

 

Hoofdstuk 18:

  1. Schaamte en schuld, daar zit een verschil tussen maar er zijn ook overeenkomsten. Herken je die?
  2. Job kan zeggen dat hij geen schuld heeft, Anna vraagt zich af waarom dat haar zoveel moeite kost. Kun je daar een antwoord op geven?
  3. Anna trekt een jas aan en moet een prijs betalen om ‘die andere Anna’ te kunnen zijn. Wat maakt het zo moeilijk om ‘gewoon jezelf’ te zijn, als tiener, maar ook als volwassene?
  4. Heb je wel eens in zo’n situatie gezeten, waarbij je wel wist dat dit niet is wat je wilde (de pornografie in het boek) maar je er tegelijk niet uit kon stappen omdat je er al onderdeel van was geworden?
  5. Nood leert bidden. Het klinkt als een twijfelachtige motivatie om te bidden. Is de nood weer voorbij, hoeven we ook niet meer te bidden. Voor Anna lijkt het anders te zijn en is deze traumatische ervaring een keerpunt in haar leven. Hoe zie jij dit? Toeval? Leiding? Nog iets anders?

 

Hoofdstuk 19: 

  1. Anna vraagt zich af of ze te vroeg gestopt is met de therapie. Je geest behandelen zoals je een lichaam behandelt, het moet maar eens klaar zijn. Waarom werkt het niet zo?
  2. De angst voor een nieuwe rotervaring wordt door Nummer Drie vergeleken met het gefixeerd zijn op een stukje lievelingstaart dat vies is geworden. In welke situaties kan zo’n vergelijking helpend zijn? En wanneer niet?
  3. Honger naar wat er in de Bijbel staat. Kun je je er iets bij voorstellen?
  4. Met de terloopse vraag van haar vader ontkiemt bij Anna het idee, of de roeping, om dominee te worden. Heb jij ook wel eens zo’n terloopse opmerking of vraag gehad waar je later enorm over moest doordenken en waardoor je wellicht ook een andere koers bent ingeslagen?

 

Hoofdstuk 20:

  1. Voor Anna blijven twee van de drie vragen nog steeds dooretteren. Waarom heeft het gesprek met haar ouders haar daar niet voldoende antwoord op gegeven?
  2. ‘Als je doet wat je deed, krijg je wat je kreeg.’ Een prachtige tegeltjeswijsheid. Is er een gebied in jouw leven waarin je wel dingen anders zou willen? Welke dingen die je nu doet en al langere tijd deed, zou je daarvoor kunnen veranderen?
  3. Hoe staat het ervoor met de energievoorraad in jouw badkuip? Wat zijn op dit moment in jouw leven de energievreters en de energieboosters?
  4. Welke al dan niet spirituele ervaring geeft jou nog steeds een glimlach op het gezicht en een bemoediging in het hart als je eraan terugdenkt?

 

Hoofdstuk 21:

  1. Waarom heeft Anna ‘ontschuldiging’ nodig? Waarom gebruikt de auteur niet gewoon het woord ‘verontschuldiging’?
  2. Er is iets veranderd in Anna. Hoe zou je dat omschrijven?
  3. De draak kan groeien en krimpen. Hoe werkt dat bij Anna? Herken je er iets van bij jezelf?
  4. Het gesprek jeukt aan alle kanten van de ongemakkelijkheid. Verkeerde opmerkingen en irriterende houdingen wisselen elkaar af en doen een enkele goede vraag haast de das om. Heeft Anna gewoon geluk gehad dat het dubbeltje net de goede kant op viel? Wat was er (nog meer) helpend voor de goede afloop?
  5. Waar kun jij terecht met de grote vragen in jouw leven?

 

Hoofdstuk 22:

  1. Wat vind je van dit einde? Had je op een ander einde gehoopt? Hoe zou dat er dan uit hebben gezien?
  2. Hoe verhoudt Anna zich nu tot de drie figuren uit de titel van het boek?
  3. Hoe stel je je voor dat Anna verder gaat?
  4. Welke vurige wens heb jij voor jouw toekomst?

 

Algemene vragen na lezing van het hele boek:

  1. Hoe zou je dit boek samenvatten als iemand je vroeg: waar gaat het over?
  2. Er worden grote thema’s aangesneden. Seksueel geweld, sprakeloosheid, eenzaamheid, schuld en onschuld, woede ten opzichte van God. Welk thema zat er nog meer in volgens jou? Zou je deze thema’s samen kunnen brengen onder één vraag/stelling?
  3. Aan welke (soort) mensen zou je dit boek het beste kunnen aanbevelen?
  4. We ontmoeten Anna op verschillende leeftijden. Met welke Anna kon jij je het meest identificeren? Waarom?
  5. Welke scène vond je confronterend of raakte jou het meest?